Tjou,
chauffeur in dienst van de vakbond
Hij zegt: “Presidente”, als hij Kiné aan de telefoon heeft en neemt zijn orders in
ontvangst. Hij mag ons niet uit het oog verliezen, is blijkbaar de opdracht. Hij
loopt met ons mee als we op het strand gaan wandelen, 10 meter van ons vandaan.
Het is een stille tijd bij de vakbond, veel
kaderleden zijn in het buitenland. We mogen met Tjou
op stap. Hij rijdt in een oude Peugeot, met veel deuken, en de eerste avond al
merken we dat de auto veel benzine nodig heeft. Hij zet de radio hard aan in de
auto. Een stem schettert door de auto, alsmaar door. Ik vraag of de stem iets
zachter mag.
Later bij een kiosk staat een tv aan. Er is
worstelen op tv. Tjou vertrekt niet uit de kiosk
totdat de wedstrijd is afgelopen. Worstelen is de nationale sport. De
schetterende stem in de auto verslaat het worstelen. Hij vraagt of wij geen
worstelwedstrijd willen zien? Jammer voor hem, dat willen we niet.
Als we naar het zuiden willen zal Tjou ons rijden. Vlak buiten Dakar is er een permanente
file. Het is de enige fatsoenlijke uitvalsweg uit de stad, welke kant je ook
uitgaat. Tjou kiest een binnendoorweg
om de file te vermijden. Hij scheurt over zandwegen door woonwijken, links,
rechts, en vraagt af en toe de weg.
Na veel hobbelwegen en zand, vlak voordat we
bij de doorgaande weg zijn, is er een wegblokkade. Te veel grote auto’s nemen
de sluiproute. Het duurt een tijdje voor we mogen doorrijden. De grote weg naar
het zuiden is een tweebaansweg. Er zitten gaten in de weg, waar iedereen omheen
rijdt. Er wordt hard gereden en ingehaald. Ik zit liever niet voor in de auto.
In de dorpen waar we doorheen komen, maar ook
op ongelegen plekken zijn er verkeersdrempels, van die bolle ronde. Regelmatig
remt Tjou keihard om er alsnog met een knal overheen
te rijden. “Boem n’est pas bon”, zegt hij. We
ontdekken dat er ongeveer honderd meter voor de drempel een bord staat. Tjou kende het bord nog niet. Het duurt even voor hij
begrijpt dat hij niet meteen op de rem hoeft als hij het bord ziet.
We blijven een paar dagen in een huisje aan het
strand. Tjou blijft ook. Wij lezen, zwemmen, lopen op
het strand. Tjou rijdt ons, eet, slaapt of luistert
binnen naar een schetterende stem op de radio: worstelen. Bij het onderhandelen
met de fruitverkoopsters aan de deur kijkt hij geïnteresseerd toe. De Tunesiër
die ons sieraden met Europese prijzen probeert te verkopen is een afzetter,
weet hij. Ik weet me niet goed raad met een man om ons heen die zijn dag in
ledigheid doorbrengt. Liever had ik de stilte maar uiteindelijk gun ik hem zijn
radio.
In ons strandhuisje praten we met Tjou. We vertellen over Nederland, over dat iedereen veel
meer verdient maar ook veel hogere kosten heeft. Dat er geen huishoudelijke
hulpen zijn, die zijn te duur. Dat mannen ook moeten koken en schoonmaken
thuis, net als de vrouwen. Dat er geen chauffeurs zijn, geen wasvrouwen. Dat je
op je werk geen bezoek van vrienden of
familie mag ontvangen en erg hard moet werken. Hij luistert verbaasd maar
goedkeurend. In ieder geval verdienen we veel geld, ook al is alles duur.
Hij vertelt dat zijn vrouw verderop in een dorp
woont met zijn zes kinderen. De stad is te duur. Zelf woont hij met vrienden in
een appartement in de stad. Hij stuurt geld naar zijn vrouw. Het liefst wil hij
nog een tweede vrouw. De Peul gaan niet goed om met hun tweede vrouw, daar
krijgen de vrouwen ruzie. Maar in zijn stam is dat anders, daar wordt iedereen
goed behandeld. En zelfs als het niet goed is voor zijn vrouw en zijn kinderen,
het is wel goed voor hem!
Onderweg in Mboro
krijgen we een lekke band. Iemand langs de weg wijst ons erop. Tjou gaat met een krik aan de slag. Binnen 10 tellen staat
er een man met een professionele krik naast hem. De band wordt vervangen, de
man krijgt een muntstuk. De kapotte band zal worden gerepareerd. Op de terugweg
kunnen we hem ophalen, bij een stalletje langs de weg, voor tweehonderd ceffa (30 eurocent).
We doen wat uitstapjes en Tjou
rijdt ons. Hij is nog nooit geweest op Goree, het
eiland bij Dakar vanwaar de slaven zijn gedeporteerd en waar nu een museum is
gemaakt van het slavenhuis. Hij gaat mee naar Joal Fadiouth, een schelpeneiland,
waar Emanuel vandaan komt.
Als we eten, eet Tjou
mee. We betalen zijn eten. Het is nieuw voor hem zijn dat hij met de buitenlanders
mee eet in een restaurant.
Op een gegeven dag klaagt hij dat hij de vorige
dag te weinig heeft gegeten. De lunch van die dag was verlaat en diende meteen
als avondmaal. Hij is boos. Niet lang daarna loopt Tjou
weg uit het restaurant voor we iets bestellen. Hij vraagt om het bedrag dat we
zouden besteden aan hem voor een maaltijd én nog geld voor wat te drinken. Ook bij
het restaurant van het ziekenhuis, waar we zijn genodigd, wil hij niet mee-eten.
Hij eet geen vis met uiensaus. Hij vraagt om geld. Diezelfde dag wil hij ook
geld voor benzine, terwijl de benzinetank nog lang niet leeg is. Als we wijzen
naar de tank wordt hij boos. Het wordt tijd om in te grijpen. Kiné spreekt hem aan op zijn gedrag. Hij blijkt van andere
chauffeurs bij de vakbond gehoord te hebben dat hij door ons wordt uitgebuit,
dat we hem veel meer kunnen betalen. Ook hij is zijn referentiekader kwijt.
terug naar: start
Dit is de site van Diana Vernooij